Tagarchief: David Claerbout

De tijd van David Claerbout

Wat is tijd toch een eigenaardig fenomeen. Als je moet wachten duurt hij eindeloos, maar doe je ’s middags op de bank heel even je ogen dicht, dan is het opeens uren later wanneer je met een schok wakker wordt. Soms doet de tijd nog vreemder. Toen ik eens van mijn fiets tuimelde, nam ik tijdens mijn val de omgeving waar in slow motion, de tram, de stoplichten, het verschrikte gezicht van de fietser naast mij. Het duurde een eeuwigheid voordat ik op de grond terecht kwam. Omstanders wilden mij opvangen, maar het ging veel te snel, in een oogwenk was het gebeurd zeiden ze. Ondertussen tikte de tijd op de klok onverstoorbaar precies door, seconde na seconde, minuut na minuut.
In Op zoek naar de verloren tijd, het meesterwerk van Marcel Proust, staan prachtige passages over de werking van tijd. Een klank, een geur, een smaak, voert de hoofdpersoon terug naar het verleden, waar hij de tijd herbeleeft of het gisteren was. Dat alles is mogelijk in de tijd, maar het is een individuele tijd, waarin secondes tot uren kunnen uitdijen of jaren krimpen tot een dag. Persoonlijke tijd en de meetbare kloktijd, het zijn onvergelijkbare eenheden.

Daarentegen heerst op een station alleen de klok over de tijd. Vertrektijden, aankomsttijden, alles draait om de tijd van de klok. Die oppermachtige klok bepaalt zelfs het ritme van het hart: bonzend van het haasten naar de trein, of van ergernis als de trein net weg is. Maar soms vertoont de klok daar vreemde kuren. Als je je trein wil halen verspringen de wijzers razendsnel, en als je moet wachten kleeft er stroop aan.

In het drukke Centraal Station van Amsterdam is een plek waar de klok niet de baas is, waar een andere tijd heerst, een haast onmerkbaar verglijdende tijd. Boven de rails van de metro’s naar Zuid en Noord bevindt zich een groot langwerpig videoscherm met het beeld van een landschap dat je misschien kent: een brede vaart of kanaal, waarlangs een smalle weg met bomen, aan de overkant een serie dennen, in de verte een paar windmolens. Het is alsof je door een groot raam naar buiten kijkt. Maar naar welk buiten? Het water in het kanaal kabbelt zachtjes, een lichte bries doet de met glazen kerstballen behangen takken nu en dan bewegen. Langzaam aan wordt het donker, de kerstballen lichten op. Het begint te regenen, druppels glijden over het scherm.
Hoe lang ik al sta te kijken weet ik niet, maar lang genoeg om de aandacht te trekken van een toezichthouder op het perron. Het valt op, iemand die een tijd stil staat waar alles in beweging is. Als ik weer naar buiten loop is het op het stationsplein ook donker, langs het water flonkert de kerstverlichting, het regent een beetje.

Weather Engine, David Claerbout, 2018, Amsterdam Centraal Station

Weather Engine, David Claerbout, 2018, Amsterdam Centraal Station

Ik vraag mij af in wiens tijd ik eigenlijk naar het landschap keek. In mijn tijd of die van Claerbout? Ik stond te kijken in mijn eigen tijd, van moment tot moment, terwijl de aarde rond wentelde, de dag overging naar de nacht, maar tegelijkertijd was ik ook in de illusionaire voortgaande tijd van David Claerbout, in zijn landschap overgaand van licht naar donker, waar het naar verloop van tijd zachtjes begon te regenen.

Al naar gelang het weer en het seizoen is er telkens iets anders te zien op Claerbouts Weather Engine. Ik zou zeggen: neem vaker de metro naar het CS.

Voorbeelden van scenes uit Weather Engine

Andere scènes uit Weather Engine

N.B. Museum de Pont in Tilburg bezit ook werk van David Claerbout.

5 reacties

Opgeslagen onder Geen categorie

Over de ervaring van het sublieme

Het is nogal wat, de weergave van een overweldigende ervaring. Een schitterende zonsondergang, de weidsheid van de sterrenhemel, het geweld van de natuur, het besef van de vergankelijkheid van het leven… persoonlijke ervaringen maar tegelijkertijd ook weer zo algemeen, dat ze al gauw verworden tot clichés. Het is weinig kunstenaars gegeven dergelijke ervaringen overtuigend weer te geven. Als ze het al zouden willen, want in de kunst heerst al vele decennia een taboe op het uiten van grootse, laat staan verheven, gevoelens. In onze beleving is dat al gauw ‘over de top’, overdreven, sentimenteel, gewend als we zijn aan ‘commentaren’, ‘verwijzingen’, aan ironie, aan de Woody Allens in de kunst: waarheden over leven en dood verpakt in spitsvondige grappen. Ikzelf weet bijvoorbeeld niet zo goed raad met de films van Lars von Trier, waarin ik rechttoe rechtaan meegesleept word door gruwelijke en tegelijkertijd prachtige beelden. In het donker van de filmzaal word ik pats, zo in mijn gezicht, geconfronteerd en overweldigd door mijn diepste angsten.

Met zijn films sluit Von Trier eigenlijk eerder aan bij de periode van de romantiek, toen kunstenaars streefden naar de verbeelding van datgene wat intense emoties teweeg bracht, naar de weergave van de onmetelijke maar ook beangstigende grootsheid van de natuur, door de Engelse filosoof Edmund Burke in 1756 omschreven als: “Het Sublieme, de met ontzag en afschuw vervulde verbeelding in het aanzicht van dat wat duister is, onzeker en verward”.

Dat streven naar de weergave van het sublieme, wat niet per se mooi betekende, integendeel, eerder angstaanjagend en vormloos, was een breuk met de tot dan toe heersende opvatting over kunst, die  het goede en het schone diende weer te geven, als een weergave van Gods schepping, of als afspiegeling van de ideale schoonheid, naar de ideeën van Plato.

Feitelijk bestaat de kwestie van wat kunst ons zou moeten brengen al zo lang als er kunst bestaat, of liever gezegd, zo lang als kunst als kunst wordt beschouwd. Want of de tekeningen in de grotten van Lascaux door de prehistorische mens als kunst werd gezien, dat weten we niet.

Moet kunst ons mooie dingen brengen – d.w.z. overeenkomstig de heersende opvatting over wat ‘mooi’ is? Of moet kunst inzicht bieden in dat waarvoor woorden te kort schieten, het onzegbare, ook al is het duister en onbegrijpelijk? Het blijft een actuele vraag. Hoe vaak hoor je bezoekers van een tentoonstelling niet een werk  beoordelen in termen van ‘mooi’ of ‘lelijk’, of in ‘geen kunst – dat kan een kind ook?’

Daarentegen hoeven de Aboriginals in Australië  niet na te denken over wat kunst is of zou moeten zijn. Bij hen is degene die tekeningen en schilderingen maakt kunstenaar. Een kunstenaar maakt kunst, dus het is kunst als het door een kunstenaar is gemaakt. Ook is mooi of lelijk is niet aan de orde, het is voor hen de betekenis die ertoe doet.

Voor de tentoonstelling Meer Licht in Museum De Fundatie in Zwolle heeft de samensteller, Hans Hartog Jager, werk bij elkaar gebracht van kunstenaars die volgens hem een grootse beleving wilden weergeven, het ‘sublieme’  benaderen. Het is hoog gegrepen. Het merendeel van wat er te zien is biedt niet meer dan een glimp van een indrukwekkende ervaring. Voor een deel ligt het ook aan de omgeving die niet echt meewerkt. De afgepaste witte zalen, andere bezoekers die graag laten horen wat ze ervan vinden, rondrennende kinderen (het is zondagmiddag).

Ondanks alles toch twee kunstwerken die wel een indringende sensatie teweegbrengen, Everything is going to be allright van Guido van der Werve uit 2007: een kleine figuur op een onmetelijke ijsvlakte, vlak achter zich een enorme ijsbreker die zich met veel geraas een weg door het ijs baant, beangstigend en indrukwekkend, en David Claerbout’s Long Goodbye (2007): een vrouw verschijnt in beeld, met trage bewegingen schenkt ze thee, in slow motion draait ze zich om, ze zwaait, ze blijft zwaaien, op het terras worden de schaduwen langer, het wordt het donker, langzaamaan gaat de vrouw in het duister op. Een herinnering, een droombeeld. De beelden van deze twee video’s blijven mij bij. Het besef van mijn eigen nietigheid, de tijd die onherroepelijk verglijdt.

Het is voldoende.

Meer Licht is nog tot 8 januari.

 

www.museumdefundatie.nl

 

Een reactie plaatsen

Opgeslagen onder Geen categorie