Wat is tijd toch een eigenaardig fenomeen. Als je moet wachten duurt hij eindeloos, maar doe je ’s middags op de bank heel even je ogen dicht, dan is het opeens uren later wanneer je met een schok wakker wordt. Soms doet de tijd nog vreemder. Toen ik eens van mijn fiets tuimelde, nam ik tijdens mijn val de omgeving waar in slow motion, de tram, de stoplichten, het verschrikte gezicht van de fietser naast mij. Het duurde een eeuwigheid voordat ik op de grond terecht kwam. Omstanders wilden mij opvangen, maar het ging veel te snel, in een oogwenk was het gebeurd zeiden ze. Ondertussen tikte de tijd op de klok onverstoorbaar precies door, seconde na seconde, minuut na minuut.
In Op zoek naar de verloren tijd, het meesterwerk van Marcel Proust, staan prachtige passages over de werking van tijd. Een klank, een geur, een smaak, voert de hoofdpersoon terug naar het verleden, waar hij de tijd herbeleeft of het gisteren was. Dat alles is mogelijk in de tijd, maar het is een individuele tijd, waarin secondes tot uren kunnen uitdijen of jaren krimpen tot een dag. Persoonlijke tijd en de meetbare kloktijd, het zijn onvergelijkbare eenheden.
Daarentegen heerst op een station alleen de klok over de tijd. Vertrektijden, aankomsttijden, alles draait om de tijd van de klok. Die oppermachtige klok bepaalt zelfs het ritme van het hart: bonzend van het haasten naar de trein, of van ergernis als de trein net weg is. Maar soms vertoont de klok daar vreemde kuren. Als je je trein wil halen verspringen de wijzers razendsnel, en als je moet wachten kleeft er stroop aan.
In het drukke Centraal Station van Amsterdam is een plek waar de klok niet de baas is, waar een andere tijd heerst, een haast onmerkbaar verglijdende tijd. Boven de rails van de metro’s naar Zuid en Noord bevindt zich een groot langwerpig videoscherm met het beeld van een landschap dat je misschien kent: een brede vaart of kanaal, waarlangs een smalle weg met bomen, aan de overkant een serie dennen, in de verte een paar windmolens. Het is alsof je door een groot raam naar buiten kijkt. Maar naar welk buiten? Het water in het kanaal kabbelt zachtjes, een lichte bries doet de met glazen kerstballen behangen takken nu en dan bewegen. Langzaam aan wordt het donker, de kerstballen lichten op. Het begint te regenen, druppels glijden over het scherm.
Hoe lang ik al sta te kijken weet ik niet, maar lang genoeg om de aandacht te trekken van een toezichthouder op het perron. Het valt op, iemand die een tijd stil staat waar alles in beweging is. Als ik weer naar buiten loop is het op het stationsplein ook donker, langs het water flonkert de kerstverlichting, het regent een beetje.
Ik vraag mij af in wiens tijd ik eigenlijk naar het landschap keek. In mijn tijd of die van Claerbout? Ik stond te kijken in mijn eigen tijd, van moment tot moment, terwijl de aarde rond wentelde, de dag overging naar de nacht, maar tegelijkertijd was ik ook in de illusionaire voortgaande tijd van David Claerbout, in zijn landschap overgaand van licht naar donker, waar het naar verloop van tijd zachtjes begon te regenen.
Al naar gelang het weer en het seizoen is er telkens iets anders te zien op Claerbouts Weather Engine. Ik zou zeggen: neem vaker de metro naar het CS.
N.B. Museum de Pont in Tilburg bezit ook werk van David Claerbout.