Bij mijn weten is het Stedelijk Museum Schiedam het enige museum dat alleen Nederlandse kunst van na 1945 verzamelt. Op hun overzichtstentoonstelling Ik hou van Holland – volgens de catalogus ‘een groots overzicht van hoogtepunten uit de naoorlogse Nederlandse kunst’ – is voornamelijk werk uit de eigen collectie te zien. Op zich de moeite waard, maar de term ‘groots’ is nogal overdreven, want daarvoor is de keuze te beperkt. Het is vooral interessant om te zien wat de samenstellers kenmerkend vonden voor bepaalde periodes. Om sommige kunststromingen kan je niet heen, dus ook hier de onvermijdelijke CoBrA. Appel, Corneille, Lucebert en anderen, het is gedateerd, je hebt het al zo vaak gezien, zoveel van hetzelfde. Behalve Constant, die zich (ondanks zijn naam) bleef vernieuwen, eerst met zijn project Nieuw Babylon, daarna met een totaal andere stijl van schilderen.
Het werk van Nulkunstenaars onder wie Henk Peeters, Jan Schoonhoven, Ad Dekkers, Armando daarentegen is verrassend tijdloos, al zijn hun uitgangspunten niet meer van deze tijd. In de jaren zestig, de periode van ‘het gewone leven is ook kunst’, zetten zij zich met hun ‘anonieme kunst’ af tegen iedere artistieke pretentie. Dat is in deze tijd wel anders, nu kunstenaars juist alle mogelijk moeite doen om zich te profileren. Geen wonder, want kunst heeft tegenwoordig een grote marktwaarde, tot in Qatar aan toe, net als voetbal. Ooit schreven de Nulkunstenaars in hun Manifest tegen het Niets (1961): “Een schilderij is net zo veel waard als geen schilderij. Doel is op onpersoonlijke wijze de werkelijkheid te funderen als kunst.” Daarna sloot Henk Peeters als uiterste consequentie zijn atelier, want “de werkelijkheid hoeft niet meer gemaakt, die is er al.” De werkelijkheid van toen is een andere dan die van nu, maar hun kunst is gebleven: strak en sober, de spannende afwisseling van licht en schaduw, de harmonieuze vlakverdeling. Gewoon mooi.
Bij de meer recente kunst is het altijd de vraag wat er in de toekomst nog van over blijft. Dat is het aardige van kunstgeschiedenis, waarin je ziet hoe bepaalde kunstenaars en kunststromingen opkwamen en weer verdwenen, afhankelijk van maatschappelijke stromingen en de heersende smaak. Maar nu, zelf midden in de geschiedenis, vroeg ik me af of bijvoorbeeld de geborduurde schilderijen van Berend Strik, de gestyleerde polyester figuren van Joep van Lieshout, de glazen borsten en gebreide wollen bloemen van Maria Roosen, over pakweg veertig jaar nog op overzichtstentoonstellingen voor zullen komen. Ik houd van Job Koelewijn, die ooit bij zijn afstuderen van de Rietveld academie de grote ramen van het Rietveldpaviljoen liet lappen door zijn moeder en tantes uit Spakenburg, om zo ‘de blik op de toekomst en de buitenwereld te openen’. In galerie Fons Welters in Amsterdam maakte hij eens een grote kast. Als je de deur opende keek je uit op een echt weiland met een slootje. Je rook het gras en de kleigrond. Zijn werkelijkheid is niet blijvend, maar wel een die je bij blijft.
Na de drukke hoeveelheid aan beelden en informatie van Ik hou van Holland zijn de zalen daarnaast met werk van Ronald de Bloeme, Daan van Golden en JCJ Vanderheyden, een oase van rust. Ieder op hun eigen manier geven zij fragmenten uit dagelijkse dingen weer, zoals de ruitjes van een theedoek, een fragment van een logo, het kader van een vliegtuigraam. Het is de aandacht voor het detail, de precieze weergave die maakt dat je zelf ook geconcentreerd gaat kijken. Weer buiten op straat let je op het patroon van de stoeptegels, de belettering op een etalageruit, de kadrering van een raam. Het is niet veel, maar toch belangrijk.
Ik zou zeggen ga kijken in Schiedam en oordeel zelf.
Ik hou van Holland, Nederlandse kunst na 1945, tot 6 september 2015.
Ronald de Bloeme, Daan van Golden, JCJ Vanderheyden, Naast elkaar, tegelijkertijd, tot 12 januari 2014